menno@walsweer.eu
 
   

   




         
     


Tafereel met schapen: illustratie van John Lennon bij zijn gedicht Bernices Sheep
Fantasie kop van Bernice: Logo van de band, ontwerp van Wilbert Dijkers


     
         


Om het ijs te breken werd in de eerste klas van de middelbare school al in de vierde week van het nieuwe schooljaar een klasseavond georganiseerd. Iedereen werd geacht het podium in de aula te beklimmen om een toneelstukje op te voeren, een gedicht te declameren, een schijngevecht te houden, al stotterend in vijf minuten drie zinnen te voltooien, te jongleren of anderszins. Alles naar eigen verkiezing, maar optreden zou je, daar was geen ontkomen aan. De elektrische gitaar van Onno, mijn oudere broer, bracht uitkomst in deze loodzware opgave. Ik was door mijn broer ingewijd in de eerste beginselen van het gitaarspelen en benaderde op grond van deze bekwaamheid de twee klasgenoten waar ik in die beginweken vriendschap mee had gesloten. Deze aanvaarden opgelucht mijn voorstel om een gelegenheidsformatie te vormen en aldus de avond tot een goed einde te brengen. Wij hadden thuis de benodigde attributen om deze hooggestemde ambitie waar te maken. De echtgenoot van mijn oudste zus was in zijn diensttijd bij de marine geweest en had op een van zijn Afrikaanse zeereizen een tamtam buit gemaakt. Het exotische artefact resideerde in afwachting van betere tijden zolang op mijn zolderkamertje en stond mij dus vrijelijk ter beschikking.

 

Menno Walsweer 1964..
Foto: Onno Walsweer
..

Voorts hadden wij een oude middengolfradio die als versterker kon dienen, een bandrecordermicrofoon en natuurlijk de gitaar van mijn broer. Ons repertoire bestond uit twee nummers die destijds in de toptien stonden: het merkwaardig lijzige ‘You’ve got a strang effect on me’ van Dave Berry en het revolutionaire ‘I can’t get no satisfaction’ van de Stones, een gewaagde keuze gezien de christelijke signatuur van de school. Wij zijn de avond niettemin zonder de aanzegging van hel en verdoemenis doorgekomen. Daarmee was het heilige vuur ontstoken. Muziek zou de komende jaren de dominante factor worden. De toekomst was evenwel niet zonder zorgen. Hans Verbrugge beroerde de tamtam. Wat als werkwoord bedoeld was bleek in de praktijk een bijvoeglijk naamwoord. Hans zelf was de eerste die dat inzag en hing de trom aan de wilgen. John Schut, die zich had ontfermd over de zangpartij, nam het vrijgevallen ambt gretig over en vervulde vanaf dat moment een dubbelfunctie. Mijn broer, die zelf al eens had geëxcelleerd op het podium met gitaar, zang en mondharmonica, bezag de wankele schreden van het prille muziekgezelschapje vertederd aan en stelde voor daaraan een derde man toe te voegen. De vriendin van zijn kameraad André had een jonger broertje met een muzikaal talent. Bovendien was hij in het bezit van een fanfaretrom. Een kwaliteit die niet over het hoofd mocht worden gezien. Alleen de leeftijd was bedenkelijk. De beoogde kandidaat was slechts 12 jaar. Iets dat door stoere kerels van in de dertien met gefronste wenkbrauwen werd vernomen. Maar goed, de trommel vergoedde veel. Spoedig daarna maakten wij kennis met de jongeling, Guus Swerissen. Nog diezelfde middag werd hem door John zijn trommel ontfutseld, die daarmee een verdubbeling van zijn slagwerk bewerkstelligde. Van mij kreeg hij een gitaar in de handen geduwd met de mededeling dat hij op de twee dikke snaren de baspartij moest verzorgen. Op mijn beurt droeg ik de eerste beginselen van het gitaarspelen over. Al met al raakte de trommel in de vergetelheid, de bas zou een levenslange liefde worden. Zijn latere buren zullen wel blij geweest zijn met deze omscholing. Uit dat eerste jaar is een klein fragment bewaard gebleven waarin Guus, gewapend met een setje sambaballen, door mij begeleid op akoestische gitaar een pastiche improviseert met de kenmerkende intonatie van Bob Dylen:

.....fragment 1:


Enige tijd later werd opnieuw door bemiddeling van mijn broer een loot toegevoegd aan het ontluikende muziekgezelschap. Een vriend en eertijds bandgenoot van hem, Geoffrey Lutgens, had een getalenteerd broertje dat net als ik het gitaarspelen van zijn oudere broer had afgekeken. Het groepje had nu de klassieke samenstelling van vier leden. In die tijd ging het bestaan van een beatbandje als een lopend vuurtje door de buurt. Zo bereikte de mare een oude bekende uit mijn lagereschooltijd, Loek Wijchers. Hij was een paar jaar ouder dan ik, bezat een rode Kreitler Floret en bekleedde iets hopmanachtigs bij de Gereformeerde Padvinderij die een clubhuis hadden aan de Monnikensteeg, op een steenworp afstand van ons huis. Hij wenste ons te arrangeren voor een vrolijk avondje in het padvindershonk opdat de mannenbroeders ook eens kennis zouden maken met het ware leven. De omgang met ons beviel hem zo goed dat hij nadien bleef plakken en zichzelf na verloop van tijd tot manager bombardeerde. Een taak waarin hij zich de daaropvolgende jaren met verve zou kwijten. De toenmalige samenstelling heeft kort bestaan.


  Het boterde niet meer met John, hij verliet morrend het gezelschap om voor zichzelf te beginnen. Mijn broer groeide in zijn rol als hofleverancier en bracht een nieuwe slagwerker aan, Pim Rijckschroeff. Hij kon niet alleen drummen maar was ook in het bezit van een volwaardig drumstel. Daar John van het toneel was verdwenen bleef Pim in het onbelemmerde genot van zijn eigendommen. Tezelfdertijd kwam Guus op de proppen met een school- en buurtgenoot van hem, Ben Göbel, die de ontstane zanglacune zou opvullen.
Tot dan toe had de zolder bij ons thuis als oefenruimte dienstgedaan. Het geluidsniveau bleef met een tamtam en een fanfare trommel binnen redelijke grenzen, ondanks de gitaarversterker van mijn broer wat in potentie wel een grote herrieschopper was. Met de komst van een heus drumstel voorzag ik toch wel een geluidsprobleem. Zover is het echter niet gekomen. Ten tijde van de personeelswisseling werd Guus op school benaderd door een leerling uit de examenklas. Een neefje van Willem Frederik Torck baron van Pallandt, die toen nog in zijn kasteel te Rozendaal huisde.
https://www.glk.nl/rosendael/kasteel-rosendael


Neef had vooruitlopend op de vuurproef die het einde van zijn schooltijd zou markeren, alvast een denderend examenfeest gepland in het koetshuis van het kasteel. Hij vroeg of wij die avond wilden optreden. Onze concerten gingen toen nog pro deo, maar de neef bood met aristocratische beminnelijkheid aan dat wij als tegenprestatie wel een paar keer in het koetshuis mochten repeteren. Wat bedoeld was voor een handjevol dagen, werd stilzwijgend week na week verlengd. Op zaterdagmiddag melden wij ons gewoonlijk rond twaalven bij de kasteelpoort. Na geruime tijd verscheen dan de   majordomus, gehuld in een okerkleurige stofjas, en overhandigde ons plechtig een loper van ongewone afmetingen waar het koetshuis mee kon worden ontsloten. Eind van de middag nam hij de sleutel weer met een vriendelijk knikje in ontvangst. Het werd van beide zijden routine die een paar jaar standhield, tot er abrupt een einde aan kwam door de samenloop van een onbezonnen daad en een ongelukkig toeval, maar daarover later. Uit die vroege periode is een foto bewaard gebleven van een optreden in de blokhut nabij Burgers Dierenpark.


   
vlnr: Ben Göbel, Arthur Lutgens, Pim Rijckschoeff, Menno Walsweer, Guus Swerissen, 1966


Op de zolder van de ouderlijke woning lagen de slaapkamers van Onno en mij broederlijk naast elkaar. De resterende zolderruimte diende aanvankelijk als oefenruimte. Toen wij de adellijke huisvesting aanvaarden toverde mijn broer de vrijgekomen ruimte om tot clubhuis waar wij met de vriendenschare vrijwel dagelijks sociëteit hielden. Wij voerden levendige discussies met de wijsheid en het onbenul van de jeugd over muziek, politiek, kunsten en wetenschap. In die jaren werden er grote stappen gezet in de ontwikkeling van de natuurkunde. De nieuwste wetenschappelijke inzichten werden in Sciencefictieboeken gretig opgepikt om er een bloedstollende roman omheen te componeren waarvan het plot was terug te voeren op de spookachtige verschijnselen van de kwantummechanica. Wij verslonden die literatuur en verloren ons in allerlei wilde speculaties en bizarre theorieën. Maar de meeste uren gingen toch heen met schaken en het beluisteren van jazzmuziek. Arthur, die het schaken nog maar net machtig was, moest tussen de gelouterde spelers uiters behoedzaam opereren. Dit mondde uit in een revolutionaire ruimtelijke zienswijze. Hij verzette een stuk, maar liet nog niet los waarmee de zet onheroepelijk zou zijn worden. Hij hield de wijsvinger boven op het schaakstuk en draaide al


  lopend een rondje om de tafel. Met het hoofd op bordhoogte speurde hij alle banen af. Ontwaarde hij gevaar dan klonk er een luid Aaahhh... en begon de procedure opnieuw met een andere zet. Een schaakpotje werd meestal aan de zijlijn gevolgd door drie of vier omstanders die en bloc partij kozen voor een van de twee spelers. Was je de sigaar dan kon alleen al je hand uitstrekken naar een bepaald schaakstuk een geweldig hoongelach uitlokken. Als de kansen keerde kon het gebeuren dat de meute op slag van loyaliteit veranderde. Troostend was het besef dat je bij de volgende partij zelf aan de kant stond te jennen. Dat was een goede leerschool voor de rest van je leven. Geopolitiek in het klein, als je aan de zijlijn uitdeelde moest je aan het bord kunnen incasseren. Voorts werden aan de tegenstander niet zelden waardevolle adviezen verstrekt. Op enig moment werd afgesproken dat het afgelopen moest zijn met de competitievervalsing. Sarren mocht maar voorzeggen niet. Toen er een dodelijke zet met het paard in het verschiet lag mompelde mijn broer duidelijk hoorbaar ‘dikke Bonanza’. Ach ja, in die tijd wist iedereen dat die figuur uit de populaire tv-serie Hoss heette, een verwijzing naar een paard. Ook die interventies moest je glimlachend zien te verstouwen.
     
     

zoldersociëteit in de tweede helft van de jaren zestig op de Julianalaan te Arnhem


In die begintijd van de popmuziek bestond het vertier voor de jeugd voornamelijk uit het bezoeken van een naburig clubhuis, café, buurthuis of parochiezaaltje alwaar de uitbater op zaterdagavond een bandje arrangeerde. Gedanst werd er niet of nauwelijks. Het fenomeen ‘bandje’ was nog zo magisch dat het publiek zich voornamelijk in rijen voor het podium stond te vergapen. Een hoogtepunt in dat verband voltrok zich tijdens ons optreden in een jeugdherberg ergens op de Veluwe, alwaar een gezelschap van zo’n dertig Duitse schoolmeisjes bivakkeerde. De pubers van een jaar of 13 stonden in de pauze joelend voor het podium, ontblootte de armen en wensten daarop een handtekening van de 15-jarige 'buitenlandse artiesten'. Een eerbetoon dat mij later nooit meer ten deel is gevallen. Naar verluidt siert in menige Duitse huiskamer heden ten dage nog een arm op sterkwater de schoorsteenmantel.

In de loop van de zestigerjaren werd het elektronisch orgel in de beatmuziek populair. Opdat ook wij in de vaart der volkeren zouden opstoten kreeg ik mijn ouders zover dat zij de piano uit de huiskamer verkochten. Ik mocht van de opbrengst een tweedehands orgeltje kopen. Toen de benodigde transacties achter de rug waren bleek dat de pianolessen die ik op mijn negende had ontvangen, bitter weinig hadden uitgehaald. Bijscholing was gewenst. De verloofde van mijn jongste zus, wist er wat op. Hij had op de Arnhemsche Courant een collega die orgel speelde in de Arnhemse band The Moans. Die kon mij wel wegwijs maken. Binnen een week stond Jaap Dekker – die later een


  beroemd boegi-woegi pianist en componist van filmmuziek zou worden - op de stoep, een goedgemutste spontane jongeman die wel bereid was een broekemans op weg te helpen. Ik kreeg een uurtje onderwijs in de fijne kneepjes van het blues effect zoals hij dat noemde. Mijn moeder serveerde onderwijl een kopje thee met een Lange vinger. Jaap klemde de 12 centimeter lange versnapering als een sigaar tussen de tanden, zette de wijsvinger op het andere uiteinde en schoof de gesuikerde stengel in één vloeiende beweging naar binnen. Een waar meesterwerk. Nog voor wij goed en wel bekomen waren was de les alweer teneinde.





Niet lang daarna kwamen wij de befaamde pianist andermaal tegen. Te ‘s-Gravenhage was de gerenommeerde muziekhandel Servaas gevestigd die de ganse Haagse muziekscene van instrumentarium voorzag. Behalve het drumstel was alles op de foto uit 1965 - de beide gitaren, de microfoonstandaards, de basgitaar en de versterker - in bruikleen van de oudere broers. Dat moest op termijn natuurlijk anders. Als voorbereiding daarop besloten Guus en ik een kijkje te nemen in het Haagse mekka. Niet om te kopen maar om te watertanden.
 

Koud stonden wij op een zonovergoten dag langs de A12 te liften of er stopte een oude Peugeot 403. Waarheen mannen? riep Jaap Dekker, die half opgerezen uit de stoel zijn hoofd uit het open dak had gestoken. Hij zelf moest naar Amsterdam en kon ons tot Utrecht onderdak bieden, daarna moesten wij maar verder zien.


Onderweg onthulde hij allerlei wilde ideeën. Zo droomde hij ervan om onder de motorkap een serie van twee of drie octaven claxons te monteren die hij met een pianoklavier op het dashboard al rijdend kon bespelen. Om het aanschouwelijk te maken gaf hij een demonstratie. De rechterhand snel bewegend over de hele breedte van de auto roffelden de vingers een swingende solo op de bovenkant van het dashboard. Dit schroefde hem zo op dat hij even later enthousiast op de chromen claxonring van het stuur het ritme meetoeterde van een aanstekelijk plaatje op de autoradio. De halve bol met het gouden Peugeotlogo in het centrum van het stuur sprong door het aanhoudende geweld uit de vatting. Jaap ving het behendig op en vervolgde zijn ritmische ondersteuning door het pronkjuweel in de cadans van de muziek steeds hogerop te gooien en weer op te vangen. Tot het onvermijdelijke gebeurde en de fraaie opsmuk   door het open dak verdween. Het heeft nog een tijdje over het asfalt achter ons aan gestuiterd. Even later werden wij opgeschrikt door een onverwachte manoeuvre. Jaap scheurde zonder waarschuwing of gas terug te nemen de oprit naar een motel op, stopte met piepende banden pal voor de ingang, verliet haastig het voortuig onder de onbegrijpelijke uitroep ‘Effe slempen’. Bedremmeld stapten wij ook maar uit en volgde hem naar binnen. Hij stond reeds aan de tapkast, wierp wat kleingeld op de toog en riep met stemverheffing het al even onbegrijpelijke ‘Een kopstoot.’ De kastelein knipperde niet eens met de ogen en zette zwijgend een jonge jenever en een glas bier op de tap. Jaap wipte het jonkie soepel naar binnen, spoelde in een lange teug het biertje er achteraan en was alweer op weg naar de uitgang. Die dag voegden wij twee nieuwe woorden toe aan ons vocabulaire.

Onze optredens speelde zich toentertijd voornamelijk af in eenvoudige lokaliteiten. 's Zomers werd de concertagenda aangevuld met optredens op Veluwse campings. Niet zo wereldschokkend allemaal, maar in Arnhem beleefden wij in 1966 de primeur van een fenomeen wat heden ten dage niet meer is weg te denken. De viering van Koninginnedag in Arnhem bestond destijds uit een aubade van schoolkinderen op de Grote Markt, een militaire parade en her en der wat marcherende fanfare-orkesten, koekhappen en zaklopen. Maar in de Kameleon, het enige jeugdcafé dat Arnhem rijk was, werd in 1966 van de middag tot middernacht een marathon van bandjes gehouden. Een vroege voorloper van wat later de grootschalige en alomtegenwoordige festivals zouden worden op de verjaardagen van het staatshoofd. De Kameleon was begin jaren zestig opgericht als besloten kunstenaarssociëteit, een vrijplaats voor studenten van de Arnhemse kunstacademie, het conservatorium, de toneelschool, de dansacademie en de academie voor bouwkunst. Later werd het een vrij toegankelijk café voor artistiekelingen, de tegenhanger van de met uitsterven bedreigde nozems ofwel de vetkuiven. Bekende kunstenaars als Klaas Gubbels, Jan Cremer, Pierre Courbois, Johnny van Doorn, Herman Brood en vele anderen, frequenteerden de soos. Ondanks ons verleden in burgermanszaaltjes voor feesten en partijen, was het onze manager gelukt dat wij in dit artistieke walhalla op die bewuste Koninginnedag onze opwachting mochten maken. Ja, verkopen kon je wel aan Loek overlaten. Wij waren ergens halverwege de avond aan de beurt en beleefden een zinderend optreden in de volgepakte sociëteit waar vrij bewegen niet meer mogelijk was.


Een ijzerendeur gaf toegang tot de steile trap van het oude kaaspakhuis naar de bovengelegen Kameleon aan de Luthersestraat, een steegje tussen de Korenmarkt en de Rijnstraat. Straatbeeld in 1964.


Vetkuiven werden in de Kameleon ten principale niet toegelaten, wat voor de restanten van dit archaïsche jeugdcultuurtje regelmatig reden was tot relschoppen. Zo lezen wij in dagblad Trouw van 27 februari 1967:

Relletjes in Arnhem

ARNHEM. — Nog geen week nadat burgemeester Chr. Matser de leden van de Arnhemse gemeenteraad had verteld, dat in Arnhem de straatterreur niet groter was dan elders in ons land, zijn in de Gelderse hoofdstad weer gevallen van straatschenderij voorgekomen. Zaterdagmiddag waren grote groepen jongelui bezig de buurt rondom de Korenmarkt onveilig te maken. De agressie richtte zich voornamelijk tegen het beatcafé de Kameleon.

Een paar maanden later sloot de Kameleon voorgoed haar deuren. Bij een reünie van de voormalige Kameleonbewoners in 1986, hield Johnny van Doorn een korte feestrede in het Sonsbeekpaviljoen. Roep in de geest het sonore, brallende stemgeluid in herinnering van de magnifieke dichter/ voordrachtskunstenaar, en houdt dit geluid in gedachten bij het lezen van de slotzinnen:

‘Weet u waar ik mijn vrouw voor het eerst heb ontmoet? … In de Kameleon!… En wat was de plaats waar ik mijn eerste zoende? … In de Kameleon! … Juist. Dat is niet mis. Voor ons staat vanavond de tijd even stil. Wij, … de overlevenden van dat malle zolderkamertje in dat steegje. Driewerf Leve de Kameleon! Bis bis!’

www.arnhem-direct.nl

De prijzen van de muziekinstrumenten die wij in de winkel te Den Haag hadden waargenomen lagen ver buiten onze bekrompen middelen. Na verloop van tijd deed zich een buitenkansje voor. Van een paar muzikanten uit Arnhem-Zuid kon Guus tegen een schappelijke prijs een grote luidsprekerbox overnemen om zijn basvolume de plaats te geven die het verdiende. Op een doordeweekse dag haalden wij de nieuwe aanwinst op. Gezeten op mijn Puch, het gevaarte tussen ons ingeklemd, laveerden wij voorzichtig huiswaarts. Guus kon zich op de overgeschoten ruimte op de bagagedrager ternauwernood handhaven. Door prangend ongeduld konden wij niet wachten op   de zaterdag en reden rechtstreeks door naar het kasteel. Op ons herhaaldelijk aanbellen volgde geen reactie, niemand thuis. Teruggekeerd bij de koetshuisdeuren duwden wij er teleurgesteld maar eens tegenaan. De deuren waren twee eeuwen geleden berekend op het ontvangen van een vierspan met koets en bijgevolg enorm van afmeting. Het eeuwen oude beslag vertoonde veel speling, ook de deuren zelf hadden door ouderdom, houtrot en wormstekeligheid veel van hun vroegere stramheid verloren en veerden gewillig een eindje mee. Dat was hoopgevend, reeds na geringe aandrang sprong de schoot uit de sponning en Sesam opende zich.



Koetshuis kasteel Rosendael, onze oefenruimte 1966/1967, https://commons.wikimedia.org


Eenmaal binnen waren wij vol verwachting doende de zaak aan te sluiten toen de deuren andermaal openzwaaide. In de deuropening verscheen de dreigende gestalte van de onberispelijk geüniformeerde militair die ons altijd wat schrik had ingeboezemd. De houwdegen keek ons gramstorig aan, maakte rechtsomkeert en reed even later zijn Moris Mini het koetshuis binnen. Wij kenden hem wel. Dit was weer een andere neef van de baron. Hij had ze in diverse pluimage en verleende ze uiteenlopende gunsten. Deze mocht zijn bescheiden bolide in het koetshuis stallen. De parkeeract was op de zaterdagen al menigmaal vertoond, altijd met demonstratieve afkeer. De krijgsman had de karige versierselen van een onderofficier der Infanterie, maar klemde niettemin parmantig een stafje onder de arm. Door afkeurende blikken en bijpassende lichaamstaal had hij ons steeds te verstaan gegeven dat wij hem een gruwel waren. Wij verleenden hem op grond van zijn adellijke vermaagschap en de aard zijner regiment de titel Loopgraaf. Bij het verlaten van de ruimte viel zijn oog op de naar buiten stekende tong van het slot, en hij begreep. Er verscheen een duivelse grijnslach op zijn gezicht. Hij monsterde ons nog een keer met een trage blik en riep met een van vreugde overslaande stem ‘Aha, ingebroken hè! Ik zal zorgen dat jullie er nooit meer inkomen.’ Die zaterdag belde ik met lood in schoenen aan. De stofjas verscheen als vanouds, zonder sleutel dit keer. De zandhaas had met goedgevolg zijn relaas bij de baron gedaan. Ik zei nog wanhopig dat wij alleen geprobeerd hadden of de deur op slot zat, pas ná de openbaring van de vechtjas was ons de toedracht duidelijk geworden. Het mocht niet baten, het was een adellijk decreet dat niet voor beroep vatbaar was.

Gelukkig hadden wij Wilbert Dijkers in ons midden - ook een schoolgenoot van Guus - die net als onze aangewaaide zakelijke belangenbehartiger aan de band was blijven plakken, niet als musicus doch als artistiek begaafd kameraad en manusje van alles. Hij hielp bij het opbouwen van de installatie, deed de aan- en afkondigingen, bedacht de naam van de band, ontwierp het logo, bediende de lichtshow en verluchtigde bij gelegenheid de pauzes met het voordragen van gedichten van John Lennon. Aan een daarvan was ook onze bandnaam ontleend, Bernice’s Sheep. Dichtregels die Wilbert ten diepste bewogen. De eerste strofe is nog wel te volgen, halverwege de tweede wordt het onbegrijpelijk. Dan volgen nog drie, hier niet opgenomen strofes waar geen touw meer aan vast is te knopen, maar Wilbert begreep het allemaal.

 

Bernice’s Sheep

This night I lable down to sleep
With hefty heart arid much saddened
With all the bubbles of the world
Bratting my boulders
Oh dear sheep

I slapter counting one be one
Till I can cow nomore this day
Till bethny hard aches leave we
Elbing my ethbreeds
Dear Griff's son

Poem 'Bernice's Sheep', published in A
Spaniard in the Works, John Lennon, 1965

De vader van Wilbert was bestuurslid van de Rooms-Katholieke Stichting ‘Vacantie- en Vormingscentrum De Hemelbergh’ te Schaarsbergen. Het hoofdgebouw was een enorme negentiende-eeuwse villa.


Ansichtkaart van het hoofdgebouw van jeugdherberg De Hemelbergh. Het gebouw is in de jaren tachtig gesloopt, op de plek de Brandweerakademie verrezen.


In de oorlog hadden de Duitsers in het omringende bosrijke gebied een stuk of wat onderkomens gebouwd die dienden als slaapplaats voor de militairen van het nabijgelegen vliegveld Delen en de bunker Diogenes. Bomvrije gebouwen met muren van 50 cm. dik en stalen luiken voor de ramen. De opstallen waren vermomd als woningen en boerenbedoeninkjes in de Heimatschutzarchitektur, een klassieke bouwstijl verwant aan de Delftse School in Nederland. Ja ja, de Duitsers bouwden in de oorlog mooier dan wij ná de oorlog.


Juvis sacrum, onderkomen van de 3e Jagddivisionvan van de Lufftwaffe te Delen in het zgn. Divisionsdorf te Schaarsbergen (foto uit het dagboek van een Duitse militair uit 1942, Museum Vliegbasis Delen


De slaapzalen waren nog aangekleed met de stapelbedden uit de oorlogstijd en diende nu tot nachtverblijf voor het katholieke jongvolkje. In de nasleep van de voortschrijdende ontkerkelijking was de belangstelling voor ingezegende slaapplaatsen afgenomen. Niet alle gebouwen waren nodig voor de huisvesting en het stichtingsbestuur bedeelde ons welwillend met een van de paviljoens als oefenruimte. Zo verhuisden wij van de ene versterkte vesting naar de andere. Om de grauwsluier van de oorlog wat te verzachten had men in de jaren vijftig de gebouwen van nieuwe namen voorzien, wit gekalkt en de stalenluiken verwijderd. Gelet op het olijke devies boven de deur van ons oefenlokaal had dit onderkomen indertijd dienstgedaan als slaapplaats voor geslachtsrijpe jonge knapen.


Voormalige slaapzaal van de Luftwaffe cq. de Hemelbergh, onze oefenruimte 'Trekkerslust' te Schaarsbergen, 1967 - 1969

Op Internet kom ik ons paviljoen nog twee keer tegen. Met die afrondende beelden is de ganse gebouwhistorie in kaart gebracht, de begintijd, toen het gebouw haar oorspronkelijke bestemming vervulde als nachtverblijf voor de 3de Jagddivision van de Luftwaffe, en vlak voor het einde in 1987 toen de onttakeling al begonnen was.


Wisseling van de wacht 1944, aankomst/vertrek van Luftwaffepiloten, https://airbornearnhem.nl


Tussenbeide was het de langste tijd van haar bestaan slaappaviljoen voor treklustige Rooms-Katholieke adolescenten. Een keur aan potentiële misdienaartjes die er na de menigvuldige nachtmerries van de jachtvliegers, de slaap der onschuldigen sliepen, tenminste als zij de verlokkingen van het devies boven de ingang hadden weerstaan. Maar het hoogtepunt in het 45-jarige bestaan van het bouwwerk lag toch onbetwist in de jaren 1967-1969.


Laatste stuiptrekkingen van Trekkerslust in 1987, kort daarna is het pand gesloopt.


Toen Arthur een tijdje sabbatical vierde nam zijn oudere broer Geoffrey de honneurs waar. De band waarin Geoffrey samen met mijn broer Onno had gespeeld was al een tijdje ontbonden. Het zal in die periode zijn geweest dat Loek Wijchers, om ons aan de man te brengen, promotiemateriaal begeerde. De keuze viel op een groepsfoto in ansichtkaartformaat. Ik had de kaart al zo'n 55 jaar niet meer onder ogen gehad en zag nu tot mijn stomme verbazing dat wij daar met z’n vieren opstaan. Arthur noch Geoffrey staan op de prent terwijl ik


  toch zeker weet dat wij nooit in die geamputeerde samenstelling hebben gespeeld. Ik kan achteraf maar twee verklaringen bedenken, Arthur was al vertrokken, zijn broer was nog niet toegetreden en de kaart veelde geen uitstel, dan wel de bedenker en tekenaar van het decor, Wilbert, vond dat met de schapen op de achtergrond de ontbrekende persoonlijkheid voldoende in beeld was gebracht. Die achtergrondtekening was overigens een getrouwe weergave van de illustratie die John Lennon bij zijn gedicht Bernice’s Sheep had gemaakt.
Vlnr: Ben Göbel, Guus Swerissen, Pim Rijckschroeff, Menno Walsweer, decor en foto: Wilbert Dijkers 1967 (Archief Bart Kamps)


Hoewel van huis uit bassist, was Geoffrey een begenadigd gitaarspeler. Hij kwam bij ons als sologitarist een tijdje de boel op stelten zetten. Het is een mirakel dat hiervan 57 jaar na dato nog geluidsfragmenten bestaan. Wij waren thuis zo gelukkig al in de jaren zestig over een bandrecorder te beschikken, daaraan danken wij ook de vroege opname van de Dylenpastiche. Bij de buren, de familie Louppen, waren ze zelfs al aan de tweede generatie begonnen. Huub, de jongste van het gezin was van mijn leeftijd, sinds mijn vierde levensjaar mijn buurjongen, vriend en - een decennium later - gewaardeerd elektro-


  technicus van de band. Hij dankte deze eretitel vooral aan de onversaagdheid waarmee hij het onder stroom staande inwendige van een versterker met de blote hand bevoelde om een losse verbinding op te snorren. Was het mankement gediagnosticeerd dan ging hij behendig in de weer met schroevendraaier en soldeerbout. Hij kreeg hij van zijn vader het beheer over de afgeschreven eerste bandrecorder. Het apparaat was door Philips in 1952 op de markt gebracht als magnetofoon, een term die je nu zou associëren met de tijd van Edison.



Huub maakte met de oude reproduceermachine op gezette tijden een opname van onze optredens. Maar zoals dat gaat werd de historische waarde op het moment suprême niet onderkent. Na verloop van tijd werd er gewoon wat anders overheen gezet, een jazzplaat, een radioprogramma met Godfried Bomans of zomaar wat prietpraat van ons zelf. Bij de ontruiming van mijn ouderlijke woning doken de banden weer op en daar bleken nog wat flarden op te staan. De banden hadden door tientallen jaren materiaalverval veel van hun kwaliteit verloren. Soms valt een heel frequentiegebied weg of het geluid wordt nog slechts met horten en stoten gereproduceerd. Meestal zijn het korte stukjes tussen twee andere opnames in, zonder begin of eind. Wie de opname vergelijkt met hedendaagse liveoptredens met synthesizers, computers, een torenhoge muur aan apparatuur, mengtafels en geluidstechnici, zal een meewarige glimlach niet kunnen onderdrukken. Als ik het vergelijk met de toenmalige liveoptredens van de groten der aarde word ik toch wat milder. Ter vergelijking hieronder een korte stukje van het legendarische concert van de Rolling Stones in het Kurhaus te Scheveningen uit 1964 (fragment 2). Daarna volgen de verloren gewaande opnames van het al even gedenkwaardig concert van


 


Bernice’s Sheep in de Boerderij te Velp, uit het Arthurloze tijdperk in 1967. Zoals gezegd zijn het een aantal flarden van soms half tot stof vergane, c.a. 60 jaar oude magneetbanden (fragment 3-16).

....fragment 2:


  ....fragment 10:
.....fragment 3:


  ....fragment 11:
.....fragment 4:


  ....fragment 12:
....fragment 5:


  ....fragment 13:
.....fragment 6:


  ....fragment 14:
.
....fragment 7:


  ...fragment 15:
....fragment 8:


  ....fragment 16:
....fragment 9:
   


Wij waren in die tijd van alle markten thuis en wisselden tijdens een optreden nog wel eens van instrument. In fragment 6 bespeelt Guus het orgel en Geoffrey de bas, in fragment 8 verzorgt Guus de zang en Geoffrey pakt nogmaals zijn oude stiel op. In fragment 16 waagt Guus zich andermaal aan de zang en ontferm ik mij over de bas omdat Geoffrey het te druk heeft met solospelen. In fragment 15 ten slotte belet het solospelen hem niet om ook de zang voor zijn rekening te nemen. Mij staat bij dat ik in die tijd af en toe ook de slaggitaar nog wel eens ter hand nam.

Eind 1967 veranderde de samenstelling van de band ingrijpend. De exacte volgorde en het tussenliggende tijdsverloop is mij ontschoten, de personeelswisselingen als zodanig staan mij nog wel bij. In de eerste plaats kwam Bart Kamps, een vaardig trompetspeler, de gelederen versterken. Een schoolgenoot van Wilbert die hem tijdens een free jazzsessie had ontdekt. In die dagen stonden formaties met blazers in hoog aanzien. De trompet, de opvolger van de bijbelse bazuin die in dat tweedelige boekwerkje altijd zo uitbundig schalt, mocht ook bij ons niet ontbreken. De muren van Jericho waren er destijds mee geslecht, aan Bart de taak om er een zaal mee plat te krijgen. Aangestoken door het podiumsucces besloten Geoffrey, Pim en Ben na hun schoolexamens het bandleven eraan te geven teneinde hun welslagen te evenaren met een vervolgstudie of een maatschappelijke

  carrière. Arthur was intussen weergekeerd van zijn retraite. Opdat de wedergeboorte niet onopgemerkt zou blijven verruilde hij de gitaar voor de zang. De opengevallen plekken op gitaar en drums werden ingenomen door een illuster duo waar ik nog slechts vage herinneringen aan heb wegens hun kortstondige maar tumultueuze aanblijven. Wat mij wel helder voor ogen staat is op zeker moment hun aankomst bij de oefenruimte te Schaarsbergen. Zij werden gebracht door een vriend in een gloednieuwe huurauto, die nog net op tijd vlak voor de ingang van onze oefenruimte tot staan werd gebracht. Om indruk te maken, of uit gewoonte, sprong de chauffeur op het kofferdeksel, stapte op het dak, stak over naar de voorkant en vervolgde zijn weg over de motorkap naar de voordeur. Wij, de oude garde, waren sprakeloos, de nieuwkomers vonden het allemaal heel gewoon.
Waar wij dit stel met die naarling in hun kielzog hadden opgedaan weet ik waarachtig niet meer, het eerste optreden met de nieuwe lichting was daarentegen onvergetelijk. Wij speelden in het monumentale Amsterdamse-School gebouw op het schoolfeest van het Katholiek Gelders Lyceum aan de Velperweg. Aanvankelijk leek er niets aan de hand maar eenmaal op het podium geraakte beide artiesten in een soort droomtoestand. Getooid met een gelukzalige glimlach ging het allemaal een tikkeltje trager waardoor wij gedwongen waren de nummers in verlaagd tempo ten gehore te brengen. In de pauze waren zij nauwelijks aanspreekbaar. Na lang aandringen werden wij gewaar dat zij een weinig hasj hadden gebruikt en geheel volgens plan lekker stoned waren. Onkundig van de werking der geestverruimende middelen - wij waren nog niet droog achter de oren – werd besloten dat Wilbert erop uitgestuurd zou worden om in het naastgelegen hotel Tivoli een kan sterke zwarte koffie te versieren. Daar zouden de heren wel van opknappen dachten wij. Goedgemutst wilde het koppel ons wel tegemoetkomen met het consumeren van het opkikkertje, van opknappen is het nochtans niet gekomen. De perikelen zijn volledig aan het publiek voorbijgegaan, getuige de recensie in de courant:

Voor een goed geslaagde beatavond van het KGL zorgde zaterdagavond de nieuwe groep Bernice's Sheep, bestaande uit (...) De groep wist de zaal snel in de juiste stemming te brengen. Ongetwijfeld zal Bernice's Sheep in de toekomst in Arnhem meer te beluisteren zijn.

Arnhems Dagblad 19 februari 1968. Archief Bart Kamps


De week daarop zaten wij bij ons thuis op de zolder in vergadering bijeen om over de ontstane situatie te beraadslagen. Wij waren intussen ter zake kundig geworden. In Reader's Digest, een van oorsprong Amerikaans tijdschrift dat in Nederland onder de titel Het Beste verscheen, had een artikel gestaan over de gevaren van drugsgebruik. Met groeiende onrust hadden wij er kennis van genomen. Na een paar uur ernstige deliberatie hadden wij daaruit een onweerlegbaar lijstje argumenten gedestilleerd. Dit moest zelfs de meest verstokte gebruiker overtuigen dat het zo niet langer kon. Voor de vervolgstap stond Wilbert aan de lat. Hij moest de aan lagerwal geraakten uitnodigen op neutraal terrein, hotel Rich National aan het Willemsplein. Gezeten in een afgezonderd hoekje van het keurige etablissement zou hij met een gloedvol betoog de verdoolde zielen wel tot inkeer brengen. Het is er nooit van gekomen. Gerezen twijfel aan het aanvankelijk zo onfeilbaar geachte scenario was er de oorzaak van dat het heikele onderwerp weken later nog steeds niet ter sprake was gebracht. Ook het tweede optreden verliep anders dan gedacht, zoals in het courantenverslag van het Arnhems Dagblad is te lezen.

In de Boerderij te Velp zaterdagavond een ongewone situatie. Het komt wel voor dat. beatliefhebbers in de steek worden gelaten door een groep die het met de afspraken niet zo nauw neemt, maar in Velp arriveerden twee groepen: Why en Bernice's Sheep. Dat was ook niet in orde, want beide formaties dachten een avondvullend optreden te moeten verzorgen. De koppen werden bij elkaar gestoken en volgens onze medewerkster kwam daaruit de afspraak voort, dat Why tot 9 uur zou spelen en de Sheep de rest van de avond op fifty-fiftybasis. Toen echter de wisseling aan de orde kwam, bleek Why het veld niet te willen ruimen. De mogelijkheid bestaat, zo veronderstelt onze beatmedewerkster, dat de Velper knapen bevreesd waren een minder goede indruk achter te laten dan hun Arnhemse collega's.

Arnhems Dagblad, maart 1968, Archief Bart Kamps

Pikant detail is dat de weigerachtige muzikanten onder leiding stonden van de getalenteerde sologitarist/zanger Ferry Hübner. Hij was destijds ook bandleider van de uiteengevallen groep van Onno en Geoffrey. Ik mocht als aankomende puber wel eens met Onno mee en kende   Ferry dus wel. Hij woonde bij Arthur om de hoek, die was hem dus ook niet vreemd. Niettemin werden wij enigszins vijandig bejegend, alsof er nog een oude rekening open stond die plaatsvervangend op de twee jongere broertjes werd vereffend.



.vlnr: Geoffrey Lutgens, Ferry Hübner, omstreeks 1963 toen zij samen speelden in de band The Country Boys, www.nederbeat.nl


Op een zondagavond niet lang daarna stormde Huub de zoldertrap op. Zo’n 50 meter onder het gereformeerde padvindershonk, waarvoor Loek ons in der tijd had gestrikt, stond op de Monnikensteeg het Katholieke padvindershonk. Het was daar dat Huub een bandje hoorde spelen waarvan de gitarist het klaarspeelde om de onnavolgbare solo’s van Eric Clapton toch uit zijn gitaar te wringen. Meekomen! riep Huub tegen de aanwezigen, terwijl hijzelf alweer onderaan de zoldertrap stond. Toen het optreden van de driemansformatie teneinde liep begrepen wij uit de afkondiging dat dit hun laatste optreden was, de troep zou ontbonden worden. Bingo! riepen wij in koor. Terwijl het volk de blokhut verliet klampten wij de drummer en de gitarist aan met het aanbod bij ons te komen spelen. En zo is het gekomen dat Louk Matser, de gitarist die ons qua spel aan Geoffrey deed denken, en Toontje Freriks, de al even voortreffelijke drummer, werden ingekwartierd. De beiden ‘ontspoorden’ hebben wij toen per ommegaande aan de dijk gezet. Ach ja, het waren eigenlijk beste kerels, maar wij wisten van toeten noch blazen over hun betrekkelijk onschuldige vermaak. In onze onwetendheid gingen wij ervan uit dat wij ternauwernood aan de misdaad waren ontsnapt, temeer daar de engerd met de huurauto daardoor ook van het toneel verdween. Van de toenmalige nieuwe bandbezetting met Bart, Louk en Toon is waarachtig een compleet nummer bewaard, alsmede een actiefoto die ook in het Arnhems Dagblad was verschenen.


....fragment 17:



vlnr: Menno Walsweer, Arthur Lutgens, Louk Matser, Toon Freriks, Bart Kamps, Guus Swerissen. Foto: Arnhems Dagblad 1968. Archief Bart Kamps

Als ik nog eens goed naar de foto kijk valt het mij op dat de gelaatsuitdrukking van eenieder de verbeelding prikkelt. Guus is uit volle borst bezig met de tweede stem, de zangpartijen die hij altijd voor zijn rekening nam. Arthur is met de eerste al klaar, of nog niet begonnen, maar hoe dan ook, zijn gezicht drukt vlammende verbijstering uit, Toontje kijkt of hij denkt 'Krijg nou wat!', Louk buigt gegeneerd het hoofd, mijn gezicht staat op onweer en bij Bart puilen de ogen bijkans uit de kassen. Ik verbeeld mij dat zelfs de kop op de bassdrum van Toontje wat uit zijn gewone doen is. Wat gebeurt daar toch? Het is niet meer te achterhalen.

Op de foto is ook te zien dat ik mijn instrumentarium had uitgebreid met een elektrische piano die op een statief boven het orgel uittorent. Onze nijvere manager Loek Wijchers ging voortvarend mee met de algehele vernieuwingsdrift van de laatste tijd en knoopte banden aan met Hans Kriek, de zanger en zakelijk manager van de Arnhemse band Crash Ltd. Aanvankelijk leek het erop dat Loek daarbij het onderspit zou delven, getuige het volgende couranten bericht dat naar aanleiding van het opzienbarende nieuws was verschenen:

(...) Manager Hans Kriek van Crash Ltd. heeft een van Arnhems jongste aanwinsten n.l. groep Bernice's Sheep thans onder zijn hoede. Deze groep, zoals zij nu al speelt, belooft erg veel voor de toekomst; het repertoire bestaat uit veel soul en bluesnummers. Manager Hans Kriek heeft groep Bernice Sheep voor de komende zomer al volgeboekt. Afgelopen vrijdag was de groep te Elst; zaterdag te Oss zondagavond in het Centrum te Elst en vanavond gaat zij alweer naar Nunspeet voor een grote show. De bezetting bestaat uit 6 man en de groep werkt met een lichtinstallatie. Boekingen via Hans Kriek - IJssellaan 43, Arnhem. Tel. 26126 en 37764 voor Crash Ltd en Bernice's Sheep.

Arnhems Dagblad, mei 1968, Archief Bart Kamps


Loek wordt hier gereduceerd tot een telefoonnummer, het tweede, dat alleen gedraaid zal worden als het eerste niet thuis geeft. Deze faux pas zou echter geen standhouden. Nadat hij krachtig had ingegrepen zou de naam Hans Kriek in de pers niet meer genoemd worden zonder die van hem.

In juli stond een optreden op de kalender in de Eurobeurs, een drukbezocht zalencomplex in het Arnhemse Spijkerkwartier. Het geval wilde dat Bart juist in die periode een vakantie had gepland, maar geen paniek zo verzekerde hij ons, hij had vervanging geregeld. Op de muziekschool waar hij zijn blaastechniek cultiveerde kende hij een jong talent, Riny Schreijenberg genaamd, die bereid was voor hem in te springen. Het betrof een veelbelovend knulletje dat zonder repeteren zijn partij kon meeblazen. Kende hij het nummer van de radio dan hoefde we er geen woord over vuil te maken, kende hij het niet dat was het opsommen van het akkoordenschema voldoende voor een vlekkeloze uitvoering, aldus Bart.
Enige tijd voor het aanvangsuur melden wij ons met de VW-bus bij de ouderlijke woning in Arnhem Zuid om hem in te laden, maar dat ging zomaar niet. Wij werden binnen genodigd en kregen te verstaan dat wij zoonlief een avondje mochten lenen onder de voorwaarde dat hij onder ouderlijk toezicht bleef. Daar wij geen snode voornemens hadden was dat geen beletsel. De knaap stapte monter in de bus en op de brommer van pa sjeesden de ouders achter ons aan om zich even later op twee keukenstoelen naast het podium te posteren. Die maandag verscheen in het wekelijkse beatverslag van het Arnhems Dagblad de volgende zinsnede:

(...) Een stuwende soul is de kracht van Bernice's Sheep. Opvallend goed was de invaller, een 13-jarige trompettist. Zondagavond zorgde de groep voor fijne muziek in de Eurobeurs.

Arnhems Dagblad, juli 1968, Archief Bart Kamps

  Een bericht dat niet zonder gevolgen bleef. Binnen een jaar werd hij door Willem Duys, die kennelijk geabonneerd was op het Arnhems Dagblad, in zijn legendarische televisie programma 'Voor de vuist weg' gelanceerd en speelde daar onder zijn inmiddels aangenomen artiestennaam Marty, zijn eerste hit, Maanserenade. De titel van de B-kant is ongetwijfeld een verwijzing naar zijn eerste publiekelijke optreden in de Eurobeurs waar hij schatplichtig aan was.






Daarna maakte hij talloze succesvolle singles en bijna 40 Lp's, die ik hier niet allemaal zal laten horen. Hij bewoog zich in het smartlappen- en Nederlandstalige muziekwereldje, componeerde, produceerde en ontdekte nieuw talent, waaronder Frans Bauer. Aan dit alles heeft Bart echter geen schuld, wij kijken hem er niet op aan.
Intussen hadden de managers Loek en Hans het plan opgevat de zakelijke samenwerking tussen Bernice's Sheep en Crash Ltd door te trekken naar het podium. Zij bedachten een gevarieerd en avondvullend programma dat werd verkocht onder de titel De Popcolour-Lightshow. Een nadere toelichting op het programma kan ik ontlenen aan twee courantenberichten die bij de introductie verschenen:

Afgelopen zaterdagavond heeft de Popcolour-lightshow zijn première gehad in Arnhem in het Verenigingsgebouw in de Scheldestraat in een totaal uitverkochte zaal. Aangezien alle medewerkenden Arnhemse jongelui waren speelde de Show zich af voor eigen publiek, die nog niet eerder zo’n veelzijdig programma voorgeschoteld kregen. De soulgroep Bernice’s Sheep startte als eerste, daarin afgewisseld door discjockey Louk en in de grote pauze traden de beatgirls Free Action tweemaal op. Het laatste onderdeel was de popgroep Crash Lt. met de kleurenvloeistofprojectie (...).

Arnhems Dagblad, september 1968, Archief Bart Kamps

Een paar dagen later wordt in een tweede artikel nogmaals aandacht besteed aan de gebeurtenis:

Arnhem heeft zaterdag kennis kunnen maken met de popcolour-lightshow die in deze rubriek al de nodige voorpubliciteit heeft gehad In het Verenigingsgebouw aan de Scheldestraat was het zover. Het was inderdaad iets geweldigs meldt beatmedewerkster Jeannette. De bedoeling is dat het publiek door het effect van de kleuren de muziek anders, gevoeliger, ondergaat dan wanneer er geen 'psychedelische effecten' tevoorschijn worden getoverd. De zaal was tjokvol. Door enige technische storingen en de handicap van een te klein podium verliep de show echter niet helemaal als de managers Hans Kriek en Loek Wijchers graag hadden gezien. Er zat bijvoorbeeld te weinig vaart in de show. De organisatie van zo'n spektakel vergt heel wat technisch rafinenment. Crash Ltd. Bernice's Sheep en de beatgirls Free Action zorgden met diskjockey Louk overigens voor een welkome verfrissing van het uitgaansmenu.

Arnhems Dagblad, september 1968, Archief Bart Kamps

Het programma werd later nog iets bredere dan hier vermeld. In de meest uitgebreide versie van de show brachten Louk, Guus en Toon ook nog als de driemansformatie Stage Movement nummers van Cream ten gehore. Later werd aan het programma nog een onderdeel toegevoegd, protestzanger Guillaume. Dit was de gitarist van Crash, die gewoon Willem heette en in z'n eentje met akoustische gitaar de wereld aanklaagde.


Bernice's Sheep, waaronder begrepen
driemansformatie Stage Movement.
Foto: Onno Walsweer
Beatgirls Free action Crash Ltd, waaronder begrepen
protestzanger Guillaume

In die prille dagen van de Popcoulor-lightshow werden wij door de Arnhemsche Courant benaderd met de vraag of zij een interview mochten afnemen. Wij waren de beroerdste niet en betoonden ons grootmoedig door wat tijd in te ruimen. Voorafgaand aan het interview overlegden wij wat te doen, een serieuze muziekbeschouwing ophangen en de intellectueel uithangen, of het toendertijd onder artiesten populaire ten beste geven van onbenullige niemandalletjes. Zoals uit het artikel blijkt is het dat laatste geworden.


.Arnhemsche Courant, 1968 (Foto: Onno Walsweer)



Ik vond op de oude magneetbanden van Huub een aankondiging van Wilbert Dijkers, ons artistiek duizend-dingen-doekje. Hij betreedt op het einde van een voorstelling het podium om er kond van te doen dat het gedaan is met de pret, de laatste ronde zogezegd. Hij besluit met de oproep ... ach, luister ook zelf maar:
 
..fragment 18:


Onze zoektocht eindigt als Bart op de muziekschool kennis maakt met Guus Tangelder, een 17-jarige saxofonist uit Terborg. Vanaf dat moment is Bernice's Sheep een 7-mansformatie. Guus T. is een virtuoos saxofonist waar wij en het publiek veel plezier aan hebben beleefd. Hij zou later uitgroeien tot een beroemd jazzmusicus, studeerde aan het conservatorium in Arnhem, wordt daar zelf docent, richt o.a. de vermaarde Guus Tangelder BigBand op, krijgt vele prijzen en is intussen een begrip in de jazzwereld in binnen- en buitenland.
Omstreeks dezelfde periode besloot Toon te stoppen met drummen. Guus T. bewees opnieuw zijn waarde door zijn drummende streekgenoot Ted van Hoorn te introduceren, een waardig opvolger van Toon.

Ach ja, Toontje. Hij kon niet alleen voortreffelijk drummen maar bezat nog andere waardevolle talenten. Zo kon hij een soort brabbeltaal uitslaan waar af en toe een verstaanbaar woord doorheen werd gehusseld. Dit klonk zo natuurlijk dat de argeloze luisteraar niet kon bevroeden dat hij belazerd werd en meende met binnensmonds gesproken dialect van doen te hebben. De welvoeglijkheid gebood dan dat er met een beleefd 'wablief?' geantwoord werd. Als dit na de zoveelste keer geen opheldering verschafte liet men het doorgaans bij neutraal gehum, soms werd de toon ruzieachtig. Als mijn ouders op zomervakantie waren was het drie weken zoete inval op de Julianalaan. Wij vertoefden dan met de hele meute niet op de zolder maar in de huiskamer waar menigeen de nacht op de bank of slapend op de vloer doorbracht. Laat op de avond kwam Toon op het idee een willekeurig telefoonnummer te draaien en begon een monoloog in onvervalst koeterwaals. Wij moesten de kamer uit om geproest op de achtergrond te voorkomen. Huub legde

  alles met de magnetofoon vast zodat wij achteraf onbekommerd kennis konden nemen van de hilarische gesprekken. Ook deze stond op zijn repertoire:

......Goedenavond, met Willem, is Gerard thuis?
......... Gerard? Ik ken geen Gerard.
......Ach, dan heb ik het verkeerde nummer.
......... tien.minuten later:
......Hoi, Leo hier, mag ik Gerard even?
......... weer tien minuten later:
... ..Hallo, u spreekt met Hans, is Gerard in de buurt?

Dit ging met groeiende irritatie aan de andere kant van de lijn een keer of zes zo door. En dan het klapstuk:

......Goedenavond, met Gerard, is er nog voor me.gebeld?

Het daaropvolgende twistgesprek werd door Toon weer in zijn bekende Bargoens gevoerd, wat de feestvreugde nog eens verdubbelde.
     
 

Arnhem kende in de jaren zestig drie regionale couranten: het Arnhems Dagblad, de Arnhemse editie van Het Vrije Volk en de Arnhemsche Courant. Het archief van Bart bevat voornamelijk recensies uit het Arnhems Dagblad 1968 en verder. Mijn eigen archief van voor- en na 1968 met recensies uit de overige bladen is verloren gegaan, daar kan ik niet meer uit putten. Wat ik nu in het archief van Bart aantref is allemaal positief tot zeer lovend. De herinnering aan deze lokale maar succesvolle status was bij mij na al die jaren wat weggezakt en het trof mij aangenaam. Ja ja, wij waren een factor van belang, getuige het alarmerende bericht in de courant waarin een lichte ongesteldheid van onze drummer na een avondje zwaar tafelen tot 'ernstig ziek' uitgroeide. Tegenwoordig is zo'n bericht alleen weggelegd voor wereldsterren en Frans Bouwer.

Tot mijn genoegen blijkt het archief van Bart ook aankondigingen en affiches te bevatten. Hij had her en der aansprekende pamfletten van de muur gepeuterd. Zo had men bij 'Club Square' zich verstout ons aan te kondigen als 'Nederlands grootste show'. Dit is met een sisser afgelopen. Het heeft bij mijn weten niet tot rechtszaken of gijzeling geleid.

.Arnhems Dagblad. Archief Bart Kamps    

Van onze Duitse avonturen is een plakkaat bewaard met de onweerstaanbare aanbeveling '6-Mann-Soul-Group aus Holland'. Hoewel succesvol hebben wij daar helaas niet het déjà vu mogen beleven van opgewonden jonge juffrouwen met opgestroopte mouwen.


 
 



.Archief Bart Kamps..





Door Klup universal werden wij aangekondigd als een geweldige soul-protest EXPLOSION. Het protestgedeelte kwam voor rekening van Armand en zijn st. Armand fanfare, de beroemde protestzanger die met zijn hit 'Ben ik te min' te hoop liep tegen de klassemaatschappij. Van de weeromstuit verkeerde hij in een permanente staat van high-zijn en verhief zichzelf daarmee tot de hogere stand.



Toen de avond teneinde was en wij de boel weer opruimden slingerde er nog een set resevesnaren rond van Armand, die intussen al dampend huiswaarts was vertrokken. Louk, zijn gitaar nog in de hand keek er een poosje peinzend naar, humde toen het refrein van 'Ben ik te min', schudde ontkennend het hoofd en borg de snaren tevreden in zijn gitaarkoffer.

Het meest memorabele optreden beleefden wij in de Hanzehal te Zutphen. Waren wij intussen gewend aan middelgrote zalen, dit was andere koek, een sport- en evenementenhal van 2.300 m
2. Een dag voor de grote gebeurtenis brachten wij de installatie ter plaatse en daar begon het al. Doorgaans werd het instrumentarium op de stoep bij de ingang uitgeladen en door de zaal naar het podium gedragen. In Duitse zalen moesten wij ons ook nog wel eens door een eeuwenoud doolhof van gangetjes en trappen heen wurmen, maar te Zutphen zwaaide op onze nadering een poort open ter grootte van de Rozendaalse staldeuren. Wij werden met VW-bus en al naar binnen geloodst alwaar men drukdoende was een podium op te bouwen van steigermateriaal, twee meter hoog. De belangrijkste publiekstrekker van het evenement was de Amerikaanse driemansformatie Blue Cheer, die met hun nummer Summertime Blues in Nederland op de eerste plaats stond van de hitparade. Om het geheugen op te frissen volgt hieronder een liveopname uit 1968:



De band zorgde in Nederland voor veel ophef. Zo verscheen in het Rotterdams Parool een groot artikel naar aanleiding van hun komst naar Nederland:

Drie luidruchtige Westcoast-jongens maken lawaai voor negen

De Amerikaanse groep die het allerhardst kan spelen is op het ogenblik in ons land. Blue Cheer, een trio van twintigjarige jongens, die elk driemaal zoveel geluid maken als hun luidruchtige collega's, heeft, volgens een berichtje in de New York Times, door zijn lawaai eens een hond doodgespeeld. Er wordt gezegd dat de jongens na een optreden van veertig minuten half bewusteloos zijn en dat drummer Paul Whgey na ieder concert bebloede handen heeft, ondanks de handschoenen die hij draagt. Hij schijnt op zijn dubbele Rogers drumset dan ook iedere avond zes drumstokken – de langste die er zijn - stuk te slaan. Blue Cheer doet het goed in Nederland. Summertime Blues stond twee weken lang op nummer één. Daarna duurde het nog zes weken voor het van de hitparade af was. Op dit moment maken ze een tournee door ons land. Blue Cheer treedt op in Den Haag, de veilinghal van Honselersdijk in het Westland en in een zaal in Zutphen. De eerste maal dat een buitenlandse groep in Zutphen optreedt. Zutphen zal het weten

Deel van het artikel in het Rotterdams Parool 26 oktober 1968. Archief Bart Kamps

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er enig Randstedelijk dedain doorklinkt in de laatste twee zinnen van het artikel: 'die boertjes daar in de provincie zullen nog raar opkijken', terwijl Rotterdam pas 250 jaar ná het Gelderse Zutphen stadsrechten verkreeg, maar dit terzijde. Op dezelfde dag verscheen in het Arnhems Dagblad de volgende aankondiging, twee dagen later gevolgd door de recensie:


.Arnhems Dagblad, 26 oktober 1968. Archief Bart Kamps



   
.Arnhems Dagblad, 28 oktober 1968. Archief Bart Kamps



Wij mochten ons die zondag inderdaad verheugen in een warm onthaal en toejuichingen terwijl Blue Cheer - naast wat zuinig applaus - vooral boegeroep en afkeurend gefluit ten deel viel. Wij deelden met de Amerikanen de kleedkamer. Ondanks het verschil in appreciatie van het publiek leden de onderlinge verhoudingen daar niet onder, wij konden goed met de overzeese knapen overweg. De enige onbalans was wellicht dat wij aan hùn een handtekening vroegen terwijl het eigenlijk andersom had moeten zijn.

Voor Wilbert was het eveneens een memorabele dag. Hij heeft in al die jaren tweemaal de krant gehaald met zijn lichtshow, wat een groot woord is voor wat wij te bieden hadden. Vier vurenhouten kratjes van 100x30x30 cm. Op de bodem hadden wij wat fittingen met 100 watt lampen gemonteerd. De bovenkant van de kratjes was afgedekt met gekleurde celluloidvellen wat aan de show het coloriet verschafte. In een platte houten koffer waren lichtschakelaars geplaatst waarmee de lampen aan- en uit konden. Aan Wilbert de taak deze zodanig te bedienen dat het de muziek ondersteunde. Bij alle kunstzinnige kwaliteiten van Wilbert ontbeerde hij echter ieder ritmegevoel. Hij volvoerde zijn taak naar beste kunnen door de knopjes zo snel mogelijk aan- en uit te schakelen, wat te Zutphen in hoge mate de goedkeuring wegdroeg van het Arnhems Dagblad. De tweede keer dat hij de krant haalde was toen zijn ijver de materie te machtig werd en de zaak vlamvatte.

 
Handtekeningen van de bandleden van Blue Cheer. Archief Bart Kamps


Arnhems Dagblad, maart 1969. Archief Bart Kamps

Van de toenmalige band heeft mijn broer een fraaie portretserie gemaakt. Daar danken wij het aan dat we nu op ons gemak nog eens kunnen bestuderen hoe het er allemaal uitzag (met dank aan het archief van Bart).

Het voelt als gisteren maar de werkelijkheid is hard en onverbiddelijk. Louk, destijds de enige van ons die geen scholier was maar al een baan had, is opnieuw voorloper. Kortgeleden vernam ik het verdrietige nieuws dat hij een paar jaar geleden is overleden. Van zijn Cream-vertolkingen is slechts één piepklein fragmentje op de banden van Huub bewaart gebleven, maar het is ruimschoots voldoende om te horen wat hij vermocht! De zang komt ook voor zijn rekening, de tweede stem wordt uiteraard door Guus verzorgd.

...fragment 19:


Het is aangrijpend om Louk te horen zingen:

We'l have a sleepy time time, ...
sleepy time, time...
sleepy time time overtime


Slaap zacht oude kameraad!

Louk Matser.....................

....Bart Kamps

....Arthur Lutgens ..Guus Tangelder
.Menno Walsweer .Ted van Hoorn Guus Swerissen

Elton John, Jules Deelder, Bono, vele anderen en godbetere Dion Graus, zij allen dragen ook binnenskamers en in de avond een zonnebril. Wat al deze lieden bezielt weet ik natuurlijk niet, maar zoveel jaar na dato vermoed ik dat bij mij het misverstand had postgevat dat een artiest met zonnebril als een flinkere vent oogde dan hij in werkelijkheid was. Bij Guus heeft mogelijk de onvoorspelbaarheid van het weer meegespeeld. Hij was op alle weersomstandigheden voorbereid.

Van de 7-mansformatie heb ik ook nog oude geluidsfragmenten teruggevonden. Hiervoor geldt net als bij de opnames met Geoffrey, dat de magneetbanden onder de inwerking van c.a. 60 jaar veroudering ernstig hebben geleden, maar alles bijeengenomen geeft het veelal vervormde geluid toch een aardige indruk van wat er destijds zoal op het podium gaande was.


.....fragment 20:


  ....fragment 26:
.....fragment 21:


  ....fragment 27:
.....fragment 22:


  ....fragment 28:
.....fragment 23:


  ....fragment 29:
.....fragment 24:


  ....fragment 30:
.
....fragment 25:



   
Als ik beweer dat Wilbert destijds een groot liefhebber was van de Beatles, dan doe ik hem ernstig tekort. Het grensde aan verafgoding. Hij zou dan ook onbedaarlijk hebben genoten van het courantenbericht dat ik onlangs op Internet heb gevonden; dat zijn Bernice's Sheep nog eens náást zijn idolen in de courant zouden staan! Het bericht illustreert op aansprekende wijze in welke vroege fase van de beathistorie wij figureerden. Het artikeltje over de Beatles rept euforisch van 'wereldschokkend nieuws' bij de aankondiging van het concert in de Londense Royal Albert Hall. Het daarnaast geplaatste bericht meldt niet minder juichend 'dat er in Venlo grote dingen staan te gebeuren op popgebied', de komst van de Popcoulor-Lightshow. Ach ja, enig verschil is er natuurlijk wel, maar het uitroepteken in de courantenkop hebben we gemeen, dat dan weer wel.


.De Nieuwe Limburger, 16 oktober 1968, www.delpher.nl


Met de drummers was het een komen en gaan. In den beginne was daar John Schut, toen kwam Pim Rijckschroeff, Toon Freriks, Frits Polman en vervolgens Ted van Hoorn. De ouders van Ted hadden een café annex kegelbaan- en zalencentrum in de Achterhoek, te Gaanderen als ik mij niet vergis. Wij hebben daar ook nog eens gespeeld, een thuiswedstrijd voor Ted en Guus, wat aan de toejuichingen voor het tweetal was te merken.


Niet lang nadat Ted bij ons was gekomen, is hij gaan werken in het ouderlijke horecabedrijf waardoor zijn weekeinden al drukbezet waren. Wij moesten in de nadagen van ons bestaan andermaal omzien naar een nieuwe trommelaar. Zo is Jos Brouwer op ons pad gekomen, een bohémien die zonder school- of werk al pierewaaiend zijn dagen vulde. Zoals god de aarde schiep in zes dagen, zo baarden wij met hetzelfde gemak evenzovele roemrijke drumverledens. Van hem (Jos) zijn geen actiefoto's beschikbaar, maar jaren nadat de band gestopt was zijn we nog een keer bijeengeroepen om onze kunsten te vertonen. Louk was, naast zijn andere muzikale activiteiten, ook gitarist bij de Harlem Handfats, een band die zich had toegelegd op het vertolken van de oorspronkelijke bluesmuziek van rond 1920-1950. Zij vierden hun eerste lustrum en hadden groots uitgepakt met een reünie van de Arnhemse groepen Makin en Bernices Sheep. De hoofdattractie waren zij natuurlijk zelf met een cabaretesk programma. In de Nieuwe Krant was een halve pagina aan de gebeurtenis gewijd met een foto van de opgedraafde oudgedienden van Bernices Sheep. Zo is het ons toch nog vergund een blik op de beeltenis van Jos te werpen. Ook worden wij gewaar dat maar liefst vier van ons zich in de tussentijd een baardje hadden aangemeten. Van zonnebrillen was geen spoor meer te bekennen.  

vlnr: Bart Kamps, Guus Swserissen, Jos Brouwers, Menno Walsweer, Arthur Lutgens, Guus Tangelder, Louk Matser. De Nieuwe Krant, 23 januari 1973, Archief Bart Kamps



Voorafgaand aan de reünie in 1973 had zich uiteraard het sluitstuk voltrokken. Zoals aan al ons wel en wee, werd ook hieraan een episteltje in de courant gewijd. De daarin genoemde redenen om te stoppen waren in mijn herinnering niet de oorzaak. Die was gelegen in het feit dat voor de meesten van ons het einde van de middelbare school of het begin van de militaire dienstplicht zich aandiende. Er zou voortaan gestudeerd dan wel gemarcheerd worden. Bart had intussen de militaire

 
plichten vervuld en ging naar de Hogere Bosbouwschool en een jaar later naar de HEAO, Louk had de studie LO-akte Tekenen opgepakt, Arthur ging voor MO-Wiskunde, Guus S. ging, na zijn diensttijd, naar de HEAO, Guus T. naar het conservatorium, Huub, na zijn diensttijd, naar de HTS en Wilbert naar de kunstacademie. Ikzelf stortte mij op de MO-akte Staathuishoudkunde, zoals de landseconomie toen deftig werd genoemd. En Jos? ... Jos pakte zijn pierewaaien weer voltijds op.


.Arnhems Dagblad, 25 april 1969


Om het toegestroomde publiek er op te wijzen dat men de blik van het podium kon wenden ten einde zich naar de bar te reppen, kondigden wij onze pauzes aan met een korte jingle, een thema ontleend aan een jazznummer van Dave Brubeck. Nu wij kennis hebben genomen van het overlijdensbericht van Bernice's Sheep is dit het gepaste moment om er nog een keer naar te luisteren:


  ....pauzejingle:



Op het verlaten podium kon het instrumentarium zich plaatsvervangend verheugen in de bewonderende blikken van de harde kern van de fanclub


Onze geluidsinstallatie was in de loop der jaren van tamtam en oude radio uitgegroeid tot professioneel instrumentarium. Naar hedendaagse begrippen bleef het echter bescheiden in omvang. Het geheel, inclusief bijbehorende bemanning, paste in een volkswagenbusje. Het is nauwelijks te bevatten, dit alles is al zo lang geleden dat het nog de eerste generatie VW-bus betrof, de museale oldtimer waar tegenwoordig een vermogen voor wordt betaald. In het bestuurderscompartiment zat een vaste bank, de laadvloer daarachter was aan de zijkant bereikbaar door dubbele openslaande deuren, daarachter zat nog een stukje verhoogde laadvloer waar de motor onder huisde. De ruimte tussen het motorcompartiment en het dak werd volgestouwd met drumstel en gitaren. De vloer bij de klapdeuren werd opgevuld met versterkers, de elektrische piano, het orgel en de luidsprekerboxen. Dan resteerde tot het dak ongeveer 80 cm. In die claustrofobische ruimte moesten vijf personen een goed heenkomen zoeken. Bart was onze vaste chauffeur. Op de voorbank namen nog eens vier personen plaats die, om de carrosserie niet aan een drukproef bloot te stellen, bij toerbeurt mochten inademen. Eén zat links van de bestuurder, twee moesten zich ter rechterzijde zien op te vouwen. Daardoor was de bewegingsruimte zo krap dat Bart het koppelingspedaal en de versnellingspook niet meer kon bedienen. Als daar toch actie geboden was riep Bart met stentorstem ‘koppelen’ en vervolgens 1-, 2- of 3, al naar gelang, waarop achtereenvolgens de eerste en de tweede machinist hun taken volvoerden.


 
Het oermodel van de iconische VW-bus de zogenaamde T1, geproduceerd in de jaren 1950 - 1967


Zo zijn wij zonder brokken of politionele aanhoudingen het hele land en een stuk van Duitsland doorgetoerd. Je zou het er benauwd van krijgen, maar ja, als je jong bent maal je daar niet om. Die busjes werden gehuurd bij Hendriks & Zeuner, een garagebedrijf op Monnikenhuizen waar men ons bij voorkeur met de oudste exemplaren opzadelde. Het is wel voorgekomen dat Bart eerst met een moker de half doorgeroeste laadvloer op draagkracht beproefde. Het voertuig moest nog dezelfde dag weer terug om te voorkomen dat er dubbele huurpenningen in rekening werden gebracht. Na gedane zaken brachten wij   daarom in het holst van de nacht de pakezel weer terug naar de stal. Met een plukje van een man of vijf zes wandelden wij daarna via Hoogte 80 huiswaarts. En daar ontstond een mooie traditie. Op de top van de hoogte staat een zogenaamde oriëntatietafel waarop je kunt zien welk uitzicht je in de verschillende windrichtingen kunt waarnemen: recht vooruit, zo`n 60 meter lager, het oostelijke deel van Arnhem, verder weg de IJssel en de Liemers. Aan de horizon op heldere dagen de heuvelrug van Montferland en in de verte een vermoeden van de steden Kleef en Nijmegen.


Hedendaagse foto van de oriëntatietafel op Hoogte 80. De uitzichtbenemende bosrand bestond in ‘onze tijd’ nog niet, toen had je nog het onbelemmerde vergezicht op de stad en het ommeland.


’s Nachts was het alom duisternis. Bart droeg zijn trompet als een kostbaar juweel in een fraai koffertje weer mee terug naar huis. Ter hoogte van het gemetselde uitkijkpunt werd het foedraal ontsloten en kwam het instrument tevoorschijn. Hij beklom het ronde plateau in het midden van het uitkijkpunt terwijl ter weerszijde van hem de rest van de troep een plaatsje zocht op de stenen vleugels. En dan begon het feest. In de doodse stilte van de nacht doorkliefde de zilveren tonen van zijn klaroen het zwerk met het gedragen Il Selenzio.

.

Wij stonden zwijgend in de houding en urineerden vanaf de muurtjes dat het een lieve lust was. Geen ordinair wedstrijdje ver plassen, maar gewoon beschaafd de blaas ontlasten. Op enige afstand achter ons waren de contouren zichtbaar van de flatgebouwen die aan de rand van de wijk Monnikenhuizen staan en die wij goed in de gaten hielden, want na de eerste strofe van het droevige thema zag je zo her en der dat er licht in de slaapkamers werd ontstoken. Dan was het tijd om te vertrekken. Als alle gulpen weer ordentelijk waren toegedaan wandelden wij rustig keuvelend naar huis over de toen nog onbebouwde woeste gronden met heidevelden en een enkele struik. Alleen Bart betoonde zich soms wat ongedurig, híj kon pas thuis.

Halverwege wordt de hoogte doorsneden door de Burgemeester Bloemersweg, en daar was het dat ik voor

  het eerst kennisnam van de ingebouwde vlammenwerper waar wij allen over beschikken. Louk zakte op het plaveisel wat door de knieën, boog ver voorover zodat hij de wereld tussen de benen door op de kop waarnam en hield een brandende aansteker bij het strakgespannen kruis van zijn broek. De geweldige steekvlam die de verbijsterde flatbewoners die nog voor de ramen stonden waargenomen moeten hebben, houden tot op de dag van vandaag de verhalen gaande over de wonderlijke verschijnselen op Hoogte 80 in de jaren zestig.

Ook voor mij was het een openbaring. Zoals iedereen, kende ik van kindsbeen af de penetrante kwaliteiten van de geruchtmakende kanaalontluchting, van de hoge calorische waarde had ik geen benul. Zo zie je maar dat spelen in een bandje niet alleen leuk is, maar ook leerzaam.

Velp,
Oktober 2024